In de gezangen van deze podcast voor Hemelvaart klinkt telkens de verwondering over Jezus’ opklimmen naar de hemel. We hoorden het al in het megalynarion waarmee we deze podcast begonnen. Bemerk in de tekst van dat gezang de nadruk op het feit dat Hij lichamelijk opklimt. “Wij verheerlijken U, o Christus, bron van leven. En terwijl wij U zien opklimmen naar de hemel met uw lichaam zonder smet, roemen wij uw goddelijke Hemelvaart.” Er wordt heel duidelijk gemaakt dat Christus’ sterven geen afleggen is van het lichaam om nu, vergeestelijkt, in de louter spirituele wereld, bij de Vader te kunnen komen. Neen, Hij is mét zijn lichaam opgeklommen. En zijn lichaam, zijn menselijkheid, dat zijn ook wij. Daarom, zo zegt paus Leo de Grote in zijn preek, is “Christus’ hemelvaart onze verheffing.” In het lichamelijk opstijgen van Christus is ons mens-zijn tot in de hoogste hemelen doorgedrongen.
We omkaderen de preek van Leo de Grote met een toonzetting van de lezingen voor de eucharistie van Hemelvaart. Het zijn om te beginnen de woorden van de twee mannen in witte gewaden die in het openingshoofdstuk van het boek Handelingen de leerlingen aanspreken nadat, zo staat er, “Jezus voor hun ogen werd omhooggeheven en een wolk Hem onttrok aan het gezicht. Terwijl Hij zo heenging en zij nog naar de hemel stonden te turen, stonden er opeens twee mannen naast hen in witte kleren, die zeiden: ‘Galileeërs, wat staan jullie daar toch naar de hemel te kijken?” (Hand. 1, 9-11) Die woorden worden gecombineerd met een vers uit Psalm 68 (67). Het is een psalm die het getijdengebed ook leest voor het feest van Hemelvaart en dus toepast op Christus’ opstijgen ten hemel, tot de wolk Hem aan het zicht onttrekt. Het vers luidt: “Zing God ter eer, zing een psalm voor zijn naam, baan de weg voor Hem die die door de wolken rijdt. (Ps. 68 (67), 5.34)
Dat psalmthema klinkt ook in Psalm 47 (46), de vaste antwoordpsalm voor de eucharistie van Hemelvaart, waarin Gods opstijgen luid gejuich ontlokt, en geschal van hoorns of bazuinen. Het Godsvolk bezingt, psalmodiërend en begeleid met de harp, hoe God als koning wordt aangesteld: klap in de handen, laat de klaroen schallen, jubel van vreugde, want “geducht is de Heer, de Allerhoogste,” een machtige koning die de hele aarde beheerst. Zo zegt ook Leo de Grote: “Inderdaad, er was een gegronde reden tot onuitsprekelijke vreugde, toen voor de ogen van die heilige menigte onze menselijke natuur in Christus ten hemel opsteeg en een waardigheid ontving, groter dan die van de hemelse schepselen.”
We eindigen deze aflevering met het enige evangelie dat echt de Hemelvaart omschrijft, dat van Lucas. Er wordt verteld hoe Jezus de leerlingen een laatste keer heeft toegesproken, hen heeft uitgezonden om te getuigen en hen zegende. En hoe Hij, “terwijl Hij hen zegende,” heenging en werd opgenomen in de hemel, en “zij zich voor Hem ter aarde wierpen.” (Luc. 24, 51-52)
Veertig dagen lang heeft de Heer zijn leerlingen de ogen geopend voor het geheim van de verrijzenis, zegt Leo de Grote in zijn preek, en wel “op veel gelukkiger wijze dan onze stamouders” – Adam en Eva –, wiens ogen ook wel open gingen, maar slechts om met schaamte vervuld te worden, waardoor ze zich gingen verbergen voor elkaar en voor God. De ogen van de leerlingen, zegt paus Leo, “gaan open om in Christus hun eigen menselijke natuur verheerlijkt te zien.”
Show more...