Ook ten aanzien van de waarheid kan inclusiviteit worden betracht. Het is dan niet zozeer van belang of we de waarheid daadwerkelijk kunnen vinden of niet, maar veel meer of we er op morele wijze mee om kunnen gaan. Dit kan op twee manieren: door waarachtig te zijn, en te streven naar een gemeenschappelijke waarheid. Alleen met een gedeelde waarheid kunnen we samen aan een betekenisvolle wereld bouwen.
Als je het de meeste mensen zou vragen, zouden ze willen dat er altijd de waarheid wordt gesproken. Toch zijn velen niet vies van een leugentje op zijn tijd – in dit tijdperk van post-truth en fact free politics misschien wel meer dan ooit. Maar zelfs de grootste zwartkijker zal moeten erkennen dat het spreekwoord “Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel” in de meeste gevallen nog steeds van toepassing kan worden verklaard. Al duurt het soms generaties om leugens uit het verleden te ontmaskeren, vroeg of laat gebeurt het toch.
De mens gedijt uiteindelijk het beste in een wereld waarin naar waarheid wordt gestreefd. Waarom is dat eigenlijk zo?
Naast de positieve vrijheid (de persoonlijke vrijheid tot zelfontplooiing) is ook de inclusieve vrijheid van belang om tot échte vrijheid te komen. Deze vrijheid is er pas als we de vrijheid van de ander meenemen in onze afwegingen en handelingen.
Als we willen leven naar het vrijheidsideaal dan moeten we vooral onze wil aansporen. Inzicht in de menselijke wil is daarom fundamenteel om tot inzicht in ons streven naar vrijheid te komen.
Vrijheid kent meerdere verschijningsvormen. Zo zijn er de politieke vrijheid om jezelf uit te spreken over besluiten die ten behoeve van de maatschappij worden genomen, depersoonlijke vrijheid om niet belemmerd te worden in je doen en laten (de zogenaamde negatieve vrijheid) en devrijheid van zelfexpressie (de positieve vrijheid), maar er is ook nog zoiets als de intellectuele vrijheid om te denken wat je wilt en de morele vrijheid om te kiezen tussen goed en kwaad.
Vanuit biologisch perspectief is leven toch gewoon een kwestie van in leven blijven, en het leven doorgeven aan volgende generaties. Daar is welbeschouwd niet veelvrijheid voor nodig. Waar komt dan toch onze wil tot vrijheid vandaan? Waarom zouden we zo nodig vrij moeten zijn, of ons vrij moeten voelen?
Niemand is puur goed of puur slecht, maar ondanks dat we de neiging hebben individueel of collectief terug te vallen op destructief en discriminerend gedrag, zijn we door onze intelligentie en ons lerend vermogen steeds beter in staat onze positieve eigenschappen om te zetten in een ethische levenshouding, waar naast de goede intenties en een zekere dadendrang ook de juiste rationele afwegingen worden gemaakt. Alleen zo’n ethische levenshouding kan de mensheid redden van zijn ondergang.
Het vermogen tot samenwerken wordt wetenschappelijk meer en meer als een essentiële pijler voor de biologische evolutie gezien. Primatoloog Frans de Waal geeft in zijn boeken aan dat moraal veel ouder is dan de mens, en dat we onze moraliteit geheel te danken hebben aan onze evolutionaire voorouders. In deze aflevering komt aan de orde dat biologisch altruïsme slechts voor een deel een verklaring kan bieden voor ons moreel gedrag. Want is moraliteit niet juist datgene waarin de mens zich onderscheidt van het dier, namelijk dat hij het vermogen heeft zich redelijk op te stellen tegen het kwade?
Wat kenmerkt de mens het meest, dat hij op samenwerking en hulpvaardigheid is ingesteld, of dat hij zelfzuchtig en haatdragend is? In deze aflevering wordt vooral stilgestaan bij de theorieën die uitgaan van een negatief mensbeeld. De meeste mensen deugen niet. Als we de ander uit waardering een schouderklopje geven, slaan we eigenlijk slechts onszelf op de borst: kijk eens hoe goed ik ben voor die ander.
Is werkelijk alle moraal uiteindelijk terug te brengen tot het recht van de sterkste?
Veel wetenschappers betogen dat onvoorwaardelijke liefde een illusie is. Voor hen zijn in essentie alle daden van liefde intrinsiek egoïstisch gemotiveerd, of hooguit soortgedreven. Maar toch moet je wel een grote misantroop zijn om te stellen dat liefde ophoudt bij geslachtsgemeenschap, of bij de zorg voor je kinderen, alleen maar om je eigen genenpakketje door te kunnen geven. Je geeft niet altijd iets om er zelf iets voor terug te krijgen. Het meest zuivere kenmerk van de liefde is juist dat ze onbaatzuchtig is. Er is pas sprake van ware liefde als je van iemand houdt, ongeacht de voorwaarden, ongeacht de consequenties. Pas als we onvoorwaardelijk liefhebben, hebben we écht lief. De rest wordt voor lief genomen.
In de vorige aflevering werd de liefde van ouders instrumenteel ingezet om daarmee het leven te kunnen doorgeven aan de volgende generaties. Maar is liefde alleen maar een instrument voor iets anders, of kan liefde er ook zijn om de liefde zelf?
In deze aflevering spitst het onderzoek naar de liefde zich toe op de eros, de erotische liefde, en op de philia, de vriendschappelijke liefde. Beiden beschikken over hele aardse trekjes, maar ook over hele spirituele eigenschappen.
Liefde is zo alomtegenwoordig en hoort zo sterk bij ons wezen - ook en misschien nog wel meer als ze afwezig lijkt - dat het niet eenvoudig is om haar als een eigenstandig filosofisch object of wetenschappelijk verschijnsel te benaderen. Toch hebben met name antropologen en psychologen verklaringsmodellen voor de liefde aangeleverd. En biologen natuurlijk, maar die zijn vooral darwinistisch geïnspireerd: de liefde als verzamelnaam voor zowel de seksuele aantrekkingskracht als de zorgzaamheid voor elkaar, om daarmee de overleving van het individu en overlevering van de soort beter mogelijk te maken.
Is liefde niet veel meer dan dat?
Ons geheugen zit vol raadsels. Die komen bijvoorbeeld tot uiting bij oude mensen die zich heel scherp dingen uit hun jeugd kunnen herinneren, of bij mensen die een welhaast onmenselijk goed functionerend geheugen hebben, en ook bij mensen met een bijna-doodervaring die in een flits hun hele leven als een veelkleurig tapijt zien langstrekken. In deze aflevering wordt hier verder op ingegaan. De conclusie is dat geest en materie twee kanten van één muntstuk zijn. Kop zal echter nooit munt worden, en munt nooit kop. Wij zijn allen psychosomatische wezens, en dat is maar goed ook.
De discussie over de vrije wil gaat ten minste terug tot kerkvader Augustinus, die meende dat alles is voorbeschikt door God. Ook veel wetenschappers, schrijvers en filosofen gaan er vandaag de dag van uit dat de vrije wil feitelijk niet bestaat. In deze aflevering wordt een poging gedaan, wederom met behulp van de denkbeelden van de filosoof Henri Bergson, dat de vrije wil wel degelijk bestaat, in het nu, de plek waar alle mogelijkheden samenkomen.
Ook wordt nader ingegaan op het geheugen. Er zijn volgens Bergson twee soorten geheugen: het motorische geheugen dat in het brein zetelt, en het "zuivere" geheugen, dat juist helemaal niet in onze hersenen te vinden is.
Wat is bewustzijn? Is het iets puur geestelijks? Of is het een tamelijk nutteloos en machteloos bijverschijnsel van de werking van het brein? Stuurt onze geest de wil aan, of doen onbewuste hersenprocessen dat? De voorlopige conclusie van deze aflevering is dat onbewuste hersenprocessen weliswaar onontbeerlijk zijn bij het initiëren en uitvoeren van de meest uiteenlopende handelingen, maar dat de bewuste wil, waarbij de mens zijn eigen, in het wakkere bewustzijn opgeroepen afwegingen kan omzetten in daden, wel degelijk een grote rol speelt in het leven van alledag.
Om leven te kunnen vormen moeten al vanaf het allereerste begin de wil tot overleven en de wil tot voortplanting aanwezig zijn geweest, omdat anders de allereerste cellen zichzelf nooit in leven zouden kunnen of willen houden, laat staan dat ze ook nog in staat zouden zijn hun leven door te geven aan volgende generaties. In deze aflevering wordt hier verder op ingegaan. In het bijzonder wordt de theorie over de creatieve evolutie behandelt van de Franse filosoof Henri Bergson, waarin een verfrissende poging wordt gedaan het raadsel van het leven alsnog te ontsluieren.
Er zijn verschillende verklaringen gegeven hoe het leven ooit een aanvang heeft genomen. Maar het speculatieve gehalte ervan is tot nu toe erg groot gebleken. Dat geldt in het bijzonder ook voor "abiogenese", de theorie die ervan uitgaat dat ergens in de geschiedenis van de aarde de chemische omstandigheden dusdanig gunstig waren dat de elementen een veelvoud van verbindingen konden aangaan, die uiteindelijk hebben geleid tot de eerste vormen van organisch leven.
Muziek is een spiegel van onze ziel, en het is voor ons onweerstaanbaar om in die spiegel te kijken. We ervaren in die spiegel onze eigen particuliere emoties, maar ook dat wat deze particulariteit ontstijgt: de ideale vormen, de voltooide gebaren, de harmonie.
Helder zal worden dat het “verdarwiniseren” van het verschijnsel muziek volstrekt onvoldoende is om het fenomeen, dat voor ons tegelijk wezenlijk is, maar ook doodgewoon, in al zijn facetten te kunnen verklaren.
Muziek hebben we wel beschouwd helemaal niet nodig om in leven te blijven. Toch is het in alle tijden en in alle culturen van fundamentele waarde om het menselijke leven kleur en betekenis te geven. Waar komt die waarde vandaan? In deze aflevering wordt een brug geslagen tussen muziek en de menselijke spraak, die zelf soms ook heel muzikaal kan klinken. Voor de Duitse filosofen Nietzsche en Schopenhauer zijn echter alle woorden van de wereld nog niet genoeg om de essentie van muziek uit te drukken. Muziek is voor hen de verklanking van de oergrond der dingen, en is daarmee fundamenteler dan taal, dat toch eigenlijk slechts een gebrekkig communicatiemiddel is.
Deze eerste aflevering vormt de inleiding van deze podcastserie. In de serie probeert John van der Horst, filosoof, antwoorden te vinden op enkele "grote vragen des levens", daar waar antwoorden uit de biologie, neurologie, natuurkunde of chemie fundamenteel tekort schieten. Het doel van deze podcast is de luisteraar ervan te overtuigen dat een zinvolle, niet-materiële duiding van het leven en het menselijk bestaan te verkiezen is boven de duiding dat die zin slechts een povere illusie is die we onszelf tegen beter weten in hebben wijsgemaakt.